Annotatie van advocaat mr. dr. ing. Peter de Haan in het Tijdschrift voor Bouwrecht (TBR 2018/94) bij ABRvS 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1211, waarin geen sprake was van een inhoudelijke behandeling van de brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit vanwege het relativiteitsvereiste.
Geen inhoudelijke behandeling brandveiligheidsvoorschriften Bouwbesluit vanwege het relativiteitsvereiste.
mr. dr. ing. P.M.J. de Haan
Uit de nota van toelichting blijkt dat voormelde artikelen erop zijn gericht te voorkomen dat een beginnende brand zich snel uitbreidt langs het binnenoppervlak van constructieonderdelen respectievelijk dat zich snel een te grote rookdichtheid ontwikkelt. Beide aspecten spelen een belangrijke rol bij het veilig kunnen vluchten uit een bouwwerk en het beperken van de ontwikkeling van de omvang van de brand. Als niet aan deze eisen is voldaan zou voor gebruikers van dat bouwwerk onvoldoende tijd kunnen overblijven om het bouwwerk bij brand veilig te verlaten, aldus de nota van toelichting. Gelet op deze toelichting strekken de artikelen 2.66 en 2.67 van het Bouwbesluit 2012 slechts tot bescherming van de gebruikers van het bouwwerk. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat deze artikelen kennelijk niet beogen de belangen van (appellant) als omwonende te beschermen en dat hij zich, gelet op het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste, dus niet met succes op die artikelen kan beroepen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3408).
Lees verder
1. De Afdeling oordeelt dat een buurman gelet op het relativiteitsvereiste niet succesvol kan aanvoeren dat een naastgelegen stal niet voldoet aan bepaalde brandveiligheidsvoorschriften. In het handhavingsverzoek beroept de buurman zich op de artikelen 2.66 en 2.67 Bouwbesluit 2012. Deze bepalingen vallen onder afdeling 2.9 ‘Beperking van het ontwikkelen van brand en rook’. Artikel 2.66 lid 1 bevat de functionele eis dat een te bouwen bouwwerk zodanig is dat brand en rook zich niet snel kunnen ontwikkelen.
2. In de nota van toelichting (Stb. 2011, 416, p. 223) staat over deze veiligheidsbepalingen het volgende: ‘(…) Deze eisen zijn gericht op het voorkomen dat een beginnende brand zich snel uitbreidt langs het binnenoppervlak van constructieonderdelen respectievelijk dat zich snel een te grote rookdichtheid ontwikkelt. Beide aspecten spelen een belangrijke rol bij het veilig kunnen vluchten uit een bouwwerk en het beperken van de ontwikkeling van de omvang van de brand. Als niet aan deze eisen is voldaan zou voor gebruikers van dat bouwwerk onvoldoende tijd kunnen overblijven om het bouwwerk bij brand veilig te verlaten.’ De Afdeling stelt in navolging van de rechtbank dat gelet op die toelichting deze bepalingen slechts dienen tot bescherming van de gebruikers.
3. In de toelichting staat echter ook dat deze bepalingen zijn bedoeld tot ‘het beperken van de ontwikkeling van de omvang van de brand’. Dit mede om te voorkomen dat de brand zich uitbreidt naar andere percelen. In de nota van toelichting bij het Bouwbesluit 2012 staat hierover (Stb. 2011, 416, p. 146): ‘Het doel van de brandveiligheidsvoorschriften is ongewijzigd gebleven: het voorkomen van slachtoffers (gewonden en doden) en het voorkomen dat een brand zich uitbreidt naar een ander perceel. Het behouden van het bouwwerk en het voorkomen van schade aan het milieu, monumenten of maatschappelijke voorzieningen of belangen zijn geen doelstellingen van dit besluit.’ Vergelijkbaar p. 33 van de juni 2017-versie van de nota van toelichting bij het Besluit bouwwerken leefomgeving (de opvolger van het Bouwbesluit 2012).2 Scholten wijst erop dat de brandveiligheidsvoorschriften een set vormen die alleen in hun samenhang leiden tot een voldoende brandveiligheid voor zowel de gebruikers als omwonenden. Je mag een voorschrift dat betrekking heeft op een deelaspect van brandveiligheid niet sec beschouwen en stellen dat die slechts een beperkt functioneel doel dient, aldus Scholten.3
4. De Afdeling verwijst voor haar oordeel naar ABRvS 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3408, r.o. 4.2. Dit is mijn inziens een onjuiste verwijzing. In die zaak deed een appellant een beroep op bepalingen inzake vluchtroutes. Vluchtroutes dienen inderdaad ertoe dat het gebouw veilig kan worden ontvlucht. Dat raakt een omwonende niet. In deze zaak gaat het echter om bepalingen die tevens bedoeld zijn om de omvang van een brand te beperken (zie punt 3 van deze annotatie).
5. In mijn dissertatie De preventieve en de repressieve toetsing aan bouwtechnische voorschriften in het publieke bouwrecht. Constructieve veiligheid nader beschouwd, ’s-Gravenhage: Instituut voor Bouwrecht 2017, p. 67 – 71, zet ik uiteen wanneer een omwonende zich al dan niet kan beroepen op veiligheidsvoorschriften. Uit ABRvS 12 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT7368, ABRvS 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1065, ABRvS 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1957, ABRvS 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1744, ABRvS 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3359, en ABRvS 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3408, kan worden afgeleid dat als omwonenden zich beroepen op voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 die alleen op de binnenzijde van een bouwwerk zijn gericht en slechts strekken ter bescherming van de gebruikers, hen het relativiteitsvereiste kan worden tegengeworpen. Artikelen 2.66 en 2.67 Bouwbesluit 2012 strekken echter niet slechts ter bescherming van de gebruikers.
6. Op p. 69 en 70 van mijn dissertatie geef ik aan, dat een omwonende afhankelijk van de afstand tot het gebouw zich op veiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit 2012 kan beroepen. In ABRvS 12 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT7368, r.o. 2.9.1, oordeelt de Afdeling als volgt: ‘De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door appellant sub 2 en anderen ingeroepen brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit 2003, te weten voorschriften betreffende de interne brandveiligheid, de brandwerendheid en de bereikbaarheid van het woongebouw voor hulpdiensten, niet strekken tot bescherming van hun belangen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat deze voorschriften weliswaar mede strekken tot bescherming van de veiligheid van bewoners van belendende woningen, maar gelet op de afstand van omstreeks 60 meter tussen het perceel en de woningen van (appellant sub 2) en anderen is daarvan geen sprake. Ook is niet aannemelijk dat hun veiligheid bij brand in het op te richten woongebouw in het geding zal zijn.’ In ABRvS 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503, r.o. 6.2, (de ruimtelijke ordeningskamer) stelt de Afdeling vast dat de voorschriften over de constructieve en brandveiligheid mede strekken tot bescherming van de veiligheid van de omwonenden. De omwonende konden zich echter niet op die voorschriften beroepen gelet op de afstand van 130 meter. Ook in ABRvS 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1645, r.o. 12.2, kijkt de Afdeling naar de tussenafstand.
7. Naar mijn mening is de onderhavige uitspraak onjuist. De Afdeling had in lijn met de uitspraak van 12 oktober 2011 de afstand tussen de stal en de woning van appellant moeten betrekken bij het oordeel of hij een beroep kan doen op de ‘interne’ brandvoorschriften. Daarbij merk ik op dat artikel 8:69a Awb een kennelijkheidstoets bevat, die is bedoeld het relativiteitsvereiste ‘enigszins af te zwakken’, zie Kamerstukken II 2009/10, 32 127, 8, p. 10. Het is niet evident dat artikelen 2.66 en 2.67 Bouwbesluit 2012 niet ook strekken tot bescherming van omwonenden.
8. Bovendien is de onderhavige uitspraak ten onrechte niet in lijn met de door appellant aangehaalde ABRvS 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1796, r.o. 2.2. Terecht merkt appellant op dat de Afdeling daarin heeft overwogen dat omwonenden een beroep kunnen doen op afdeling 2.9.2: de voorschriften voor bestaande bouw ter voorkoming van het ontwikkelen van brand en rook. Dat, zoals de Afdeling thans stelt, appellant in deze zaak slechts een beroep doet op twee artikelen uit nieuwbouwafdeling 2.9.1 rechtvaardigt niet een ander oordeel. Artikel 2.66 lid 1 is het aansturingsartikel dat de functionele eis bevat. De tabel in lid 2 van artikel 2.66 wijst per gebruiksfunctie voorschriften aan die van toepassing zijn op de gebruiksfunctie. Door aan de vervolgartikelen uit afdeling 2.9.1 te voldoen, wordt aan de functionele eis van lid 1 voldaan.
Over de auteur:
Mr. dr. ing. Peter de Haan is een gepromoveerd advocaat en gespecialiseerd in (publiek) bouwrecht, omgevingsrecht, vergunningverlening en handhaving. Peter is de eigenaar en oprichter van PDH Advocatuur.