Annotatie van advocaat mr. dr. ing. Peter de Haan in het tijdschrift Administratiefrechtelijke Beslissingen (AB 2012/154) bij ABRvS 4 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0779, inzake de betekenis van de CE-markering.

De betekenis van de CE-markering.

mr. dr. ing. P.M.J. de Haan

In het Bouwbesluit (2003, red.) is geen voorschrift opgenomen waarin is bepaald dat voor een bij het oprichten van een bouwwerk te gebruiken bouwproduct dat onder een geharmoniseerde norm valt, een CE-markering dient te zijn afgegeven. Art. 1.6 lid 2 Bouwbesluit behelst niet een zodanig voorschrift. Zoals ook tot uitdrukking is gebracht in de Memorie van Toelichting bij dit onderdeel, volgt uit dit artikellid slechts dat een bouwproduct met CE-markering, dat is toegepast overeenkomstig de CE-markering voldoende bewijs oplevert dat aan de bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften is voldaan. Daarmee is de mogelijkheid om zulks op andere wijze aan te tonen niet uitgesloten. Het Bouwbesluit bevat evenmin een bepaling dat een bouwwerk uitsluitend omdat voor een van het bouwwerk onderdeel uitmakend bouwproduct geen CE-markering is afgegeven niet kan voldoen aan de eisen die worden gesteld ten aanzien van de veiligheid van de bouwconstructie. Het bestuursorgaan dient ook in deze gevallen te toetsen of aan de eisen die worden gesteld ten aanzien van de veiligheid van de bouwconstructie wordt voldaan, welke eisen, voor zover thans van belang, zijn opgenomen in afd. 2.1 Bouwbesluit.

Het college is niet ingegaan op het betoog van appellant dat de botsbelasting moet worden bezien in combinatie met de permanente belasting. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt evenmin voldoende dat de in dit geval relevante in NEN 6702 genoemde belastingen en combinaties van belastingen zijn onderzocht en of in zoverre het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit. Gelet hierop komt de Afdeling tot het oordeel dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert.

Lees verder

1. In deze uitspraak wordt ingegaan op de toetsing van een bouwvergunning voor het plaatsen van twee geluidsschermen aan het Bouwbesluit 2003. Een zeldzame uitspraak over constructieve veiligheid. In art. 44 lid 1 aanhef en onder a Wonw (oud) is aangegeven dat de bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd indien de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens ‘naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken’ dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften van, vereenvoudigd weergegeven, het Bouwbesluit (thans art. 2.10 lid 1 aanhef en onder a Wabo). Deze ‘aannemelijkheidstoets’ houdt in dat de verstrekte informatie bij de aanvraag aannemelijk moet maken dat het bouwplan voldoet aan de vereisten van het Bouwbesluit en dat het college bij dat oordeel beoordelingsvrijheid heeft. Onder verwijzing naar een rapport heeft appellant betoogd dat het college heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit en onder die omstandigheid heeft de Afdeling hier niet terughoudend getoetst (vgl. ABRvS 13 oktober 2010, nr. 201001166/1/H1, en ABRvS 26 januari 2011, TBR 2011/46, m.nt. B. Rademaker).

2. Appellant betoogt dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2003 en voert daartoe aan dat de stepbarriers (geleidebarriers) waarop de schermen worden geplaatst, niet voldoen aan NEN-EN 1317 (afschermende constructies voor wegen) en geen CE-markering (een soort productlabel dat aangeeft dat een bouwproduct volgens Europese technische specificaties en de daarin omschreven testmethoden is getest) hebben. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat uit de aan de bouwaanvraag ten grondslag gelegde rapporten niet blijkt dat de bevestiging van de stepbarrier voldoende is om een botsbelasting te kunnen opnemen. In ABRvS 18 augustus 2004, AB 2005/106, m.nt. A.G.A. Nijmeijer; Gst. 2004/213, m.nt. A.A.J. de Gier, hadden appellanten ten aanzien van een reguliere bouwvergunning voor het plaatsen van geluidsschermen langs de Betuweroute vergelijkbare constructieve bezwaren aangevoerd en gewezen op veiligheidsrisico’s bij ongelukken. In die zaak hadden appellanten — in tegenstelling tot in deze zaak — geen rapport ingediend en had het college een positief advies ten aanzien van de constructieve veiligheid. Aangezien geen deskundig tegenadvies was ingediend, ging de Afdeling in die zaak aan die beroepsgrond voorbij.

3. Een interessant punt dat in deze tussenuitspraak niet wordt behandeld, is hoe het relativiteitsvereiste als bedoeld in art. 1.9 Chw (Crisis- en herstelwet) zich verhoudt tot de bovengenoemde technische beroepsgronden van appellant. Impliciet lijkt uit rechtsoverwegingen 2.2 en 2.3 van deze uitspraak te volgen dat de Afdeling van oordeel is dat de Chw van toepassing is op het besluit. De mogelijke discussie of de plaatsing van de geluidsschermen ‘vereist’ is voor de ‘aanleg of wijziging van hoofdwegen’ als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 aanhef en onder a jo. categorie 5.1 van Bijlage 1 Chw, laat ik gemakshalve buiten beschouwing. Vooralsnog zie ik — de motieven van de appellant blijven in deze uitspraak onduidelijk — niet in waarom appellant het relativiteitsvereiste niet tegengeworpen zou kunnen worden.

4. Hoewel in deze uitspraak daarop niet wordt ingegaan, is de status van NEN-normen in dit kader van belang. De Afdeling heeft in ABRvS 2 februari 2011, AB 2011/85, m.nt. P.M.J. de Haan; JB 2011/65, m.nt. J.M.H.F. Teunissen, TBR 2011/47, m.nt. A.R. Neerhof, overwogen dat NEN-normen geen algemeen verbindende voorschriften (a.v.v.) zijn die vanwege het Rijk zijn vastgesteld. Door de verwijzing ernaar in het Bouwbesluit 2003 zijn deze normen desondanks naar buiten werkende, de burgers bindende regels. De kenbaarheid is voldoende verzekerd door de terinzagelegging in de bibliotheek van de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut (vgl. CBB 3 april 2012, LJN BW2469 en BW2472). Binnenkort kan de discussie over de verbindendheid van NEN-normen definitief beslecht worden als de Hoge Raad zich in de Knooble-zaak daarover heeft uitgelaten (Hof ’s-Gravenhage (Handelskamer) 16 november 2010, BR 2011/45, m.nt. W.I. Koelewijn en C. Kuijvenhoven, JB 2011/77, m.nt. J.M.H.F. Teunissen, TBR 2011/31, m.nt. A.R. Neerhof). In relatie tot deze uitspraak is punt 4.10 van de reeds verschenen conclusie van A-G Langemeijer (LJN BW0393) interessant. Langemeijer merkt op dat veelal in NEN-normen een methode vastgelegd wordt waarmee kan worden bepaald of aan de in het Bouwbesluit c.q. de Regeling Bouwbesluit neergelegde prestatie-eisen is voldaan. De verwezen normen hebben dan de betekenis van een wettelijk vermoeden: wie aan de verwezen normalisatienorm voldoet, wordt geacht aan de wettelijke prestatie-eisen te hebben voldaan. Als gevolg van de gelijkwaardigheidsbepaling in art. 1.5 Bouwbesluit 2003 kan een burger echter ook op andere wijzen (dan door te voldoen aan de verwezen norm) aantonen dat hij aan die prestatie-eisen heeft voldaan. Art. 1.5 Bouwbesluit 2003 houdt in dat aan een in de hoofdstukken 2-6 daarvan gesteld voorschrift niet behoeft te worden voldaan voor zover het bouwwerk ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift. Een bekend voorbeeld is het toepassen van een sprinklerinstallatie als niet aan de eisen voor brandcompartimentering kan worden voldaan.

5. In deze zaak is art. 1.6 Bouwbesluit 2003 van belang. In lid 2 van die bepaling is aangegeven dat indien bij of krachtens dit besluit een eis is gesteld ten aanzien van een bouwproduct waarvoor een op die eis toegesneden CE-markering is afgegeven, aan de betreffende eis is voldaan indien dat bouwproduct overeenkomstig de CE-markering is toegepast. De Afdeling heeft in rechtsoverweging 2.4.4 overwogen dat uit deze bepaling slechts volgt dat een bouwproduct met CE-markering, dat is toegepast overeenkomstig de markering, voldoende bewijs oplevert dat aan de bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften is voldaan (Stb. 2007, 439, p. 3). De Afdeling voegt daaraan toe dat daarmee de mogelijkheid om zulks op andere wijze — vgl. art. 1.5 Bouwbesluit 2003 — aan te tonen, niet uitsluit. Het Bouwbesluit 2003 bevat evenmin een bepaling dat een bouwwerk niet kan voldoen aan de eisen die worden gesteld ten aanzien van de veiligheid van de bouwconstructie uitsluitend omdat voor de bouwproducten bij die constructie geen CE-markering is afgegeven, aldus de Afdeling. Het bestuursorgaan dient ook in deze gevallen te toetsen of aan de eisen die worden gesteld ten aanzien van de veiligheid van de bouwvergunning wordt voldaan. Het Bouwbesluit 2012 is op 1 april 2012 in werking getreden en bevat vergelijkbare bepalingen ten aanzien van de gelijkwaardigheidsbepaling en CE-markering in art. 1.3 respectievelijk art. 1.7 lid 3 en art. 1.8.

6. Zonder technisch de diepte in te gaan, zal hieronder worden ingegaan op de beroepsgrond van appellant ten aanzien van de belastingscombinaties, zie ook C. van Weeren, ‘Grenstoestanden’, TBR 2012/80. Appellant heeft aangevoerd dat de zogenoemde botsbelasting (door motorvoertuigen) niet is meegenomen in de sterkteberekening van de bevestiging van de stepbarrier. Bij de dimensionering van constructies wordt berekend welke belasting(scombinaties) deze moet kunnen weerstaan. Daarbij wordt gerekend met een combinatie van permanente belastingen (eigen gewicht), veranderlijke belastingen (in dit geval vermoedelijk maatgevend de windbelasting) en bijzondere belastingen (zoals een botsbelasting). Deze belastingen worden gecombineerd met rekenfactoren die bedoeld zijn om daarin te verdisconteren dat de kans klein is dat verschillende belastingen zich in extreme vorm tegelijkertijd voordoen. Overigens hoeft met sommige (extreme) belastingscombinaties in het geheel geen rekening gehouden te worden. Zo is bijvoorbeeld de kans klein dat een geluidsscherm tegelijkertijd wordt blootgesteld aan een extreme (zijdelingse) windbelasting gecombineerd met een zware botsing. De vraag doet zich voor of een geluidsscherm bestand moet zijn tegen een dergelijke belastingscombinatie. NEN 6702 biedt uitkomst. Volgens 6.4.1.1 daarvan moeten bouwconstructies bestand zijn tegen de ongunstigste belastingscombinaties die tegelijkertijd kunnen optreden, met dien verstande dat geen rekening gehouden hoeft te worden met een combinatie van een bijzondere (bots)belasting en een extreme waarde van een veranderlijke belasting zoals wind. De systematiek in de NEN-normen houdt overigens niet alleen in dat een constructie een bepaalde combinatie van belastingen moet kunnen doorstaan. Er is een extra veiligheid ingebouwd. Er wordt namelijk gerekend met een materiaalsterkte die lager is dan die welke dat materiaal feitelijk moet hebben. In uitzonderlijke omstandigheden mag de constructie — uit economisch en maatschappelijk oogpunt — overigens bezwijken. Zo hoeft het geluidscherm in dit voorbeeld niet bestand te zijn tegen een combinatie van extreme wind- en botsbelasting. Wel tegen een combinatie van permanente belasting en een botsbelasting. Dat is ook logisch aangezien het eigen gewicht niet ‘uitgeschakeld’ kan worden.

Over de auteur:

Mr. dr. ing. Peter de Haan is een gepromoveerd advocaat en gespecialiseerd in (publiek) bouwrecht, omgevingsrecht, vergunningverlening en handhaving. Peter is de eigenaar en oprichter van PDH Advocatuur.