Annotatie van advocaat mr. dr. ing. Peter de Haan in het tijdschrift Bouwrecht (BR 2012/86) bij ABRvS 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9515, inzake de waarborging van verkeersveiligheid en schaduwwerken.

Waarborging verkeersveiligheid, schaduwwerking

mr. dr. ing. P.M.J. de Haan

Uit de aan het besluit ten grondslag liggende zonnediagrammen van een adviesbureau blijkt dat onderzoek is gedaan naar de schaduwwerking van het bouwplan op 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december 2010. Er is geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op deze diagrammen heeft mogen baseren, omdat deze onvolledig of onjuist zouden zijn. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit dit onderzoek blijkt dat de schaduwwerking van het bouwplan beperkt is en dat deze, mede gelet op de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan, niet zodanig is dat het daarin aanleiding had moeten zien om vrijstelling te weigeren. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet op dit standpunt heeft mogen stellen. Dat het bouwplan schaduwwerking tot gevolg heeft, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het college heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak twee nieuwe situatietekeningen laten opstellen en deze ten grondslag gelegd aan het besluit op bezwaar. Het college heeft evenwel met deze situatietekeningen noch met de toelichting ter zitting aannemelijk gemaakt dat de verkeersveiligheid, gelet op de bevoorrading van het garagebedrijf door vrachtwagens, ter plaatse is gewaarborgd. De ten behoeve van het besluit op bezwaar opgestelde situatietekeningen bieden niet meer duidelijkheid dan de situatietekening die reeds ten grondslag lag aan het eerdere besluit op bezwaar. Daarmee is dan ook niet draagkrachtig gemotiveerd dat bevoorrading van het garagebedrijf door vrachtwagens op een veilige wijze kan plaatsvinden. Het had, gelet op de beperkte beschikbare ruimte voor de bevoorrading door vrachtwagens, op de weg van het college gelegen om te onderzoeken of met specifiek op de situatie ter plaatse toegesneden maatregelen kan worden gewaarborgd dat de bevoorrading van het garagebedrijf op een veilige wijze zal kunnen plaatsvinden.

Lees verder

1. In deze tussenuitspraak gaat het om een bouwvergunning en een vrijstelling ex art. 19 lid 2 WRO die zijn verleend voor het vernieuwen van een bedrijfspand ten behoeve van een garagebedrijf. Deze vrijstelling was onder andere nodig omdat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan ter plaatse geldende maximale goot- en nokhoogte. De vrijstelling zal van een goede ruimtelijke onderbouwing moeten zijn voorzien en mede gelet op het overschrijden van de toegestane goot- en nokhoogte is het dan ook begrijpelijk dat in dat kader de schaduwwerking een rol speelt. In rechtsoverweging 2.9.1 heeft de Afdeling overwogen dat het college zich mocht baseren op zonnediagrammen van een adviesbureau en dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat uit dit onderzoek blijkt dat de schaduwwerking van het bouwplan beperkt is en dat deze, mede gelet op de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan, niet zodanig is dat het daarin aanleiding had moeten zien om de vrijstelling te weigeren. Wanneer slechts sprake is van een beperkte overschrijding van de toegestane goot- en nokhoogte uit het bestemmingsplan, dan lijkt mij dat een behoorlijke schaduwwerking aanvaardbaar kan zijn, aangezien het bestemmingsplan ook al de nodige schaduwwerking toestond. In stedelijk gebied is schaduwwerking door hoogbouw ook sneller aanvaardbaar (ABRvS 12 januari 2011, BR 2011/56, m.nt. W.J. Bosma). Schaduwwerking kan overigens als schadefactor worden meegenomen in een taxatie bij een planschadeverzoek (zie ABRvS 20 juli 2011, BR 2011/165, m.nt. J.W. van Zundert en punt 3 van de noot van Van Zundert bij BR 2012/28). Hieronder zal slechts worden stilgestaan bij de waarborging van de verkeersveiligheid in verband met de beperkte ruimte voor de bevoorrading van het garagebedrijf door vrachtwagens.

2. De Afdeling heeft in rechtsoverweging 2.14.3 van deze uitspraak overwogen dat in het besluit op bezwaar niet draagkrachtig is gemotiveerd dat de bevoorrading van het garagebedrijf door vrachtwagens op een veilige wijze kan plaatsvinden. Het had, gelet op de beperkte beschikbare ruimte voor de bevoorrading door vrachtwagens, op de weg van het college gelegen om te onderzoeken of met specifiek op de situatie ter plaatse toegesneden maatregelen kan worden gewaarborgd dat de bevoorrading van het garagebedrijf op een veilige wijze zal kunnen plaatsvinden. De vraag doet zich voor of die maatregelen als voorschriften aan de bouwvergunning respectievelijk aan de vrijstelling verbonden dienen te worden. In de noot bij ABRvS 23 februari 2011, BR 2011/89, m.nt. P.M.J. de Haan, wordt hierbij stilgestaan. Zo wordt in die noot aangegeven dat in de jurisprudentie tot uitdrukking is gekomen dat de mogelijkheden om voorschriften aan een bouwvergunning te verbinden beperkter zijn dan bij vrijstellingen. Overigens blijft de jurisprudentie ten aanzien van het verbinden van voorschriften aan bouwvergunningen en vrijstellingen relevant onder de Wabo. In art. 2.22 lid 2 Wabo is aangegeven dat aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven. Met de inwerkingtreding van de Wabo is niet beoogd om ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de inwerkingtreding daarvan wijzigingen te brengen in dat kader (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, p. 110). In de memorie van toelichting wordt daarbij overigens expliciet verwezen naar art. 56 Woningwet (oud) welk artikel gaat over het verbinden van voorschriften aan een bouwvergunning.

3. De Afdeling heeft het in deze uitspraak over de vraag of met maatregelen de verkeersveiligheid kan worden gewaarborgd (vergelijkbaar: geborgd, gegarandeerd en verzekerd). In een beroepsprocedure tegen een bestemmingsplan zou dit duiden op het vraagstuk van de voorwaardelijke verplichting. Nijmeijer heeft in ‘Voorwaardelijke verplichtingen in het bestemmingsplan. Einde van de toelatingsplanologie of niets nieuws onder de zon?’, M & R 2006/6, en later samen met Van Buuren in Bestemmingsplan en privaatrecht. Over voorwaardelijke verplichtingen en complementaire overkomsten. in Kansen in het Omgevingsrecht, Groningen: Europa Law Publishing 2010, een uitvoerige uiteenzetting over voorwaardelijke verplichtingen in bestemmingsplannen gegeven. Nijmeijer definieert een voorwaardelijke verplichting als een planregel in het bestemmingsplan dat de grondgebruiker (pas) verplicht tot het uitvoeren van hetgeen in het bestemmingsplan is bepaald op het moment dat de grondgebruiker op eigen initiatief een door het bestemmingsplan toegestane wijziging in de bestaande gebruiksvorm aanbrengt. Zolang het bestaande gebruik niet wordt gewijzigd, bestaat niet de verplichting om het in het bestemmingsplan bepaalde uit te voeren en is er geen strijd met het bestemmingsplan. Nijmeijer heeft terecht het standpunt ingenomen dat voorwaardelijk verplichtingen ruimtelijk relevant moeten zijn en dat deze verplichtingen geen betrekking kunnen hebben op aspecten die wegens het ontbreken van ruimtelijke relevantie niet in een bestemmingsplan mogen worden gereguleerd (M & R 2006/6, p. 364). Het lijkt mij dat verkeersveiligheid ruimtelijk relevant is en dat het dus mogelijk zou kunnen zijn een voorwaardelijke verplichting ten behoeve van de verkeersveiligheid aan een bestemmingsplan te verbinden. Ik betwijfel overigens of die voorwaardelijke verplichting ook verkeersmaatregelen kan inhouden. De Afdeling heeft immers o.a. in ABRvS 16 april 1996, BR 1996, p. 815, m.nt. H.J. de Vries, overwogen dat verkeersmaatregelen niet in een bestemmingsplan thuishoren aangezien die niet ruimtelijk relevant zijn (zie uitgebreider paragraaf 3.2 van ‘Waarborging geluidsmaatregelen weginfrastructuur in bestemmingsplan’, BR 2012/79). Daarover zou echter ook anders gedacht kunnen worden, wanneer gekeken wordt naar de voorwaardelijke verplichtingen in ABRvS 4 november 2009, BR 2010/26, m.nt. H.E. Woldendorp, AB 2010/114, m.nt. A.A.J. de Gier, JM 2010/13, m.nt. Zijlmans (bestemmingsplan Maasvlakte 2).

4. In deze zaak gaat het echter om een bouwvergunning met vrijstelling en dus niet om een voorwaardelijke verplichting. Net zoals bij de bovengenoemde uitspraak van 23 februari 2011 kan bij een bouwvergunning met vrijstelling ten behoeve van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (en verkeersveiligheid) vereist zijn voorschriften daaraan te verbinden. Het lijkt mij dat ook die voorschriften ruimtelijk relevant moeten zijn voor zover deze verbonden aan de vrijstelling. Als de voorschriften worden verbonden aan de bouwvergunning dan dienen deze te strekken ter bescherming van belangen die door de in art. 44 Woningwet (oud) geformuleerde toetsingsgronden worden beschermd (zie punt 2 van de noot van Nijmeijer bij ABRvS 13 november 2002, AB 2003/187). Mijns inziens betekent dit in deze zaak dat (in beginsel) geen verkeersmaatregelen als voorschriften aan de bouwvergunning met vrijstelling (en thans omgevingsvergunning voor een a- en c-activiteit) verbonden mogen worden ten behoeve van de verkeersveiligheid (zie punt 3 van deze noot).

Over de auteur:

Mr. dr. ing. Peter de Haan is een gepromoveerd advocaat en gespecialiseerd in (publiek) bouwrecht, omgevingsrecht, vergunningverlening en handhaving. Peter is de eigenaar en oprichter van PDH Advocatuur.