Annotatie van advocaat mr. dr. ing. Peter de Haan in het tijdschrift Bouwrecht (BR 2012/119) bij ABRvS 6 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW7603, waaruit volgt dat het ontbreken van een maximale goothoogte en een dakhelling in een bestemmingsplan in strijd is met de zorgvuldigheid.

Ten onrechte geen goothoogte en dakhelling in bestemmingsplan.

mr. dr. ing. P.M.J. de Haan

Binnen het bouwvlak kan onder meer een gebouw worden gerealiseerd van 6,5 meter hoog. Dit gebouw mag volgens de planregels in samenhang bezien met de verbeelding, bestaan uit een onderbouw, 1 bouwlaag en een bovenbouw. Gelet hierop in relatie bezien tot de definities van bouwlaag en bovenbouw in de planregels, sluiten de planregels evenwel niet uit dat een gebouw wordt gerealiseerd bestaande uit 1 bouwlaag met een hoogte van 6,5 meter, zonder dat sprake is van een kap of terugliggende laag. In de planregels is immers slechts bepaald dat het gebouw mag bestaan uit een bouwlaag en een bovenbouw, terwijl een bouwlaag niet in hoogte is beperkt. De planregels stemmen niet overeen met hetgeen de raad heeft beoogd. De raad heeft immers kennelijk beoogd slechts de kapconstructie op de bestaande aanbouw aan de woning positief te bestemmen. De Afdeling komt gelet hierop tot het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond.

Lees verder

1. In deze tussenuitspraak is er een discrepantie tussen de bedoeling van de raad (het positief bestemmen van een bestaande kapconstructie) en hetgeen het bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt. Dit gebouw mag volgens de planregels in samenhang bezien met de verbeelding, bestaan uit een onderbouw, 1 bouwlaag en een bovenbouw. De planregels sluiten evenwel niet uit dat een gebouw wordt gerealiseerd bestaande uit 1 bouwlaag met een hoogte van 6,5 meter, zonder dat sprake is van een kap of terugliggende laag. In de planregels is immers slechts bepaald dat het gebouw mag bestaan uit een bouwlaag en een bovenbouw, terwijl een bouwlaag niet in hoogte is beperkt. Het moge duidelijk zijn dat een ‘blokvormig’ gebouw (met een plat dak) een grotere ruimtelijke uitstraling zal hebben dan een gebouw met zadeldak (twee hellende dakvlakken tegenover elkaar geplaatst) met dezelfde maximale bouwhoogte. Zo hebben de maximale goothoogte, dakhelling en bouwhoogte invloed op de schaduwwerking (ABRvS 21 maart 2012, BR 2012/96, m.nt. P.M.J. de Haan). Appellant die kennelijk de buurman is, verzet zich tegen het planologisch meer mogelijk maken dan het bestaande dak. Zo geeft hij aan een blokvormig gebouw te vrezen dat leidt tot aantasting van zijn privacy, verlies aan uitzicht en bezonning. De Afdeling heeft in r.o. 2.6.3 alle bezwaren van appellant die betrekking hebben op de aantasting van zijn woon- en leefklimaat verworpen. Desalniettemin is het beroep gegrond verklaard omdat de raad kennelijk slechts beoogd heeft de kapconstructie op de bestaande aanbouw aan de woning positief te bestemmen. Het vaststellingsbesluit is daarmee onzorgvuldig genomen. Aangezien de Afdeling hier reeds heeft overwogen dat dit raadsvoornemen van het positief bestemmen van de bestaande kap niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening wordt de raad opgedragen een passende planregeling vast te stellen die niet meer mogelijk maakt dan de bestaande kapconstructie.

2. In zekere zin is deze uitspraak de tegenhanger van ABRvS 21 maart 2012, BR 2012/95, m.nt. P.M.J. de Haan. Waar in deze uitspraak de goothoogte en dakhelling (die verdisconteerd zijn in de definitie van de ‘bovenbouw’) ontbreken in de planregels was in die zaak slechts de goothoogte vastgelegd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 21 maart 2012 overwogen dat het vaststellingsbesluit onzorgvuldig is voorbereid. In de planregels bij dat bestemmingsplan is weliswaar een maximale goothoogte van 4,5 m voor bedrijfsgebouwen opgenomen maar een maximale bouwhoogte en maximale dakhelling ontbreken. In deze zaak heeft de Afdeling het over het positief bestemmen van ‘de bestaande kapconstructie’. Hoewel rekentechnisch een symmetrisch zadeldak planologisch ‘vastgelegd’ kan worden door het bouwvlak te combineren met ten minste twee van de drie volgende elementen: goothoogte, dakhelling en bouwhoogte, zou ik mij kunnen voorstellen dat zekerheidshalve het beste alle drie in de planregels vastgelegd worden. Er zijn immers andere dakvormen dan symmetrische zadeldaken.

3. Onder het mom ‘Wie het meerdere mag, mag ook het mindere’ heeft de Afdeling terecht overwogen dat in dit bestemmingsplan in weerwil van de bedoeling van de raad het mogelijk is om één bouwlaag van 6,5 meter hoogte te realiseren. In een bestemmingsplan kan vastgelegd worden hoeveel bouwlagen (al dan niet met ‘bovenbouw’) een bouwwerk mag hebben. Dat de buitenzijde van een bouwwerk van 2 bouwlagen van 3 meter hoogte gelijk is aan een bouwwerk van één bouwlaag van 6 meter met plat dak, maakt zeker niet dat het aantal bouwlagen niet ruimtelijk relevant is. Het aantal bouwlagen bepaalt de bruikbare oppervlakte (denk daarbij aan het aantal benodigde parkeerplaatsen), hetgeen weer gerelateerd is aan de mogelijke intensiteit van het gebruik van het pand welke het woon- en leefklimaat beïnvloedt. Ook wat betreft de aantasting van de privacy van omwonenden zijn er verschillen. Het moge duidelijk zijn dat in dit voorbeeld een raam op 5 meter hoogte geen aantasting van de privacy zal zijn bij een bouwwerk van één bouwlaag (een begane grondvloer). Bij bovengenoemd bouwwerk van 2 bouwlagen is dat een ander geval bij een raam op die hoogte. Vanaf de verdiepingsvloer kan in de tuin van de buurman worden gekeken.

4. Appellant heeft tegen dit bestemmingsplan geprocedeerd omdat dit meer mogelijk maakt dan de bestaande kapconstructie. Het bestemmingsplan is bedoeld voor herhaalde toepassing. Hoewel de raad kennelijk met name beoogd heeft de bestaande kapconstructie positief te bestemmen, is niet ondenkbaar een bestemmingsplan vast te stellen dat ook andere dakvormen met een vergelijkbare ruimtelijke uitstraling toestaat. De Afdeling heeft hier minder oog voor dit karakter van het bestemmingsplan en draagt de raad op een passende planregeling vast te stellen die (enkel en) niet meer mogelijk maakt dan de bestaande kapconstructie.

5. Dat de Afdeling in deze uitspraak en de laatstgenoemde uitspraak van 21 maart 2012 heeft overwogen dat in een bestemmingsplan een maximale goothoogte, dakhelling en bouwhoogte vastgelegd moet worden in de planregels, ligt niet zonder meer voor de hand. Vroeger werden in de bouwverordening voorschriften daaromtrent opgenomen. Als in een bestemmingsplan geen maximumbouwhoogte was opgenomen, dan kwam een aanvullende werking toe aan de bouwverordening bij een bouwvergunningprocedure (ABRvS 2 november 2005, nr. 200503357/1, en ABRvS 28 september 2009, nr. 200908606/1/H1). Als in de planregels van het bestemmingsplan een maximumbouwhoogte met bijbehorend meetschrift is opgenomen dan komt gelet op art. 9 lid 1 Wonw geen aanvullende werking toe aan (het meetvoorschrift uit) de bouwverordening (ABRvS 14 maart 2007, nr. 200603906/1). Nog aardig om te vermelden is ABRvS 9 september 2009, BR 2009/197, m.nt. J.W. van Zundert., waarin Van Zundert wijst op de mogelijke rol van de bouwverordening in het kader van de (bestemmings)planvergelijking bij planschade. Recente jurisprudentie laat zien dat in het bestemmingsplan de bouwhoogte wel vastgelegd moet worden. Dit kan dus niet ‘doorgeschoven’ worden naar de bouwverordening. Een begrijpelijk oordeel, temeer daar er plannen zijn de bouwverordening geheel te laten vervallen.

Over de auteur:

Mr. dr. ing. Peter de Haan is een gepromoveerd advocaat en gespecialiseerd in (publiek) bouwrecht, omgevingsrecht, vergunningverlening en handhaving. Peter is de eigenaar en oprichter van PDH Advocatuur.