Annotatie van advocaat mr. dr. ing. Peter de Haan in het tijdschrift Bouwrecht (BR 2012/110) bij CBb 3 april 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW2469, inzake energie-investeringsaftrek.

Energie-investeringsaftrek.

mr. dr. ing. P.M.J. de Haan

Dat in een algemeen verbindend voorschrift wordt verwezen naar een NEN-norm, betekent naar het oordeel van het college niet dat die NEN-norm zelf een algemeen verbindend voorschrift vormt in de zin van art. 89 lid 4 Gw. Het voorgaande neemt echter niet weg dat, nu in (Bijlage I bij) de Uitvoeringsregeling (energie-investeringsaftrek 2001, red.) voor de voorgeschreven berekeningswijze van de COP (Coefficient of Performance, red.) van een warmtepomp dwingend verwezen wordt naar NEN-EN 14511, die norm een naar buiten werkende, de burgers bindende regel is waarvan de kenbaarheid verzekerd dient te zijn. Appellante betwist niet dat NEN-EN 14511 kosteloos ter inzage ligt in de bibliotheek van het NNI te Delft. Zij heeft voorts verklaard dat die norm tegen betaling kan worden aangeschaft. Mede gelet op de omstandigheid dat appellante een onderneming is, acht het college in dit geval de kenbaarheid van de norm NEN-EN 14511 voldoende verzekerd. Voor zover appellante betoogt dat ook op andere wijze dan conform NEN-EN 14511 de COP van een warmtepomp berekend kan worden, is het college – met verweerder – van oordeel dat de berekeningswijze conform NEN-EN 14511 dwingend en bij uitsluiting in (Bijlage I bij) de Uitvoeringsregeling is voorgeschreven en dat toepassing van andere berekeningswijzen bovendien tot rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid aanleiding zou kunnen geven.

Lees verder

1. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft zich in deze uitspraak uitgelaten over de verbindendheid van NEN-normen in een zaak over energie-investeringsaftrek (zie ook de vgl. uitspraak van dezelfde datum met LJN BW2472). In art. 3.42 lid 1 Wet IB 2001 is bepaald dat een bepaald percentage aan energie-investeringen – welke gedefinieerd worden in lid 2 – ten laste gebracht mag worden van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek). Lid 2 van deze bepaling is uitgewerkt in art. 2 Uitvoeringsregeling energie-aftrek 2001 waarin is bepaald dat als energie-investeringen worden aangewezen de investeringen zoals opgenomen in bijlage 1. In die bijlage wordt een warmtepomp als energie-investering aangemerkt voor zover de warmtepomp een COP = 3,6 heeft, gemeten conform NEN-EN 14511. De COP (Coefficient of Performance) is een kengetal voor het rendement van warmtepompen (een prestatie-eis). Appellante heeft aangevoerd dat de NEN-norm niet van toepassing is omdat deze niet publiekelijk bekend is gemaakt zodat toetsing van de warmtepomp aan de prestatie-eis op de door appellante toegepaste wijze kan plaatsvinden (in plaats van overeenkomstig die NEN-norm). Het college oordeelt anders.

2. Dat in een algemeen verbindend voorschrift wordt verwezen naar een NEN-norm, betekent naar het oordeel van het college niet dat die NEN-norm zelf een algemeen verbindend voorschrift vormt in de zin van art. 89 lid 4 Gw. Deze hoeft dan ook niet overeenkomstig de eisen voor algemeen verbindende voorschriften kenbaar te worden gemaakt. Het voorgaande neemt echter niet weg dat, nu in bijlage I bij de bovengenoemde Uitvoeringsregeling voor de voorgeschreven berekeningswijze van de prestatie-eis van een warmtepomp dwingend verwezen wordt naar NEN-EN 14511, die norm een naar buiten werkende, de burgers bindende regel is waarvan de kenbaarheid verzekerd dient te zijn. Appellante betwist niet dat NEN-EN 14511 kosteloos ter inzage ligt in de bibliotheek van het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI). Zij heeft voorts verklaard dat die norm tegen betaling kan worden aangeschaft. Mede gelet op de omstandigheid dat appellante een onderneming is, acht het college in dit geval de kenbaarheid van die norm voldoende verzekerd. Een weinig verrassende uitkomst en een herhaling van zetten ten opzichte van Hof ’s-Gravenhage (Handelskamer) 16 november 2010, BR 2011/45, m.nt. W.I. Koelewijn en C. Kuijvenhoven; JB 2011/77, m.nt. J.M.H.F. Teunissen; TBR 2011/31, m.nt. A.R. Neerhof, (de welbekende Knooble-zaak) en met uitvoerigere motivering van de Afdeling in ABRvS 2 februari 2011, AB 2011/85, m.nt. P.M.J. de Haan; JB 2011/65, m.nt. J.M.H.F. Teunissen; TBR 2011/47, m.nt. A.R. Neerhof. Hoewel het college in deze uitspraak aanhaalt dat appellante een onderneming is (en daarmee de aanschaf van NEN-normen financieel moet kunnen opbrengen) doet dat feitelijk niet ter zake. In de uitspraak van 2 februari 2011 heeft de Afdeling bepaald dat ook voor een particulier NEN-normen voldoende kenbaar zijn. Deze kan die normen kopen of inzien bij het NNI. Inmiddels heeft de Hoge Raad in de Knooble-zaak arrest gewezen (HR 22 juni 2012, LJN BW0393) en overwogen dat NEN-normen geen algemeen verbindende voorschriften zijn als bedoeld in art. 89 lid 4 Gw en art. 3 en 4 Bekendmakingswet, ook niet voor zover het Bouwbesluit en de Regeling Bouwbesluit ernaar verwijzen. Daartoe overweegt de Hoge Raad onder andere dat het NNI niet bevoegd is algemeen verbindende voorschriften vast te stellen. Het hof had in die zaak in het arrest van 16 november 2010 vergelijkbaar geoordeeld dat NEN-normen geen algemeen verbindende voorschriften zijn met die aanvulling dat het hof heeft overwogen dat die normen wel publiekrechtelijk algemeen geldende normen zijn. Aangezien de Hoge Raad dit niet in dit arrest van 22 juni 2012 heeft weersproken mag impliciet ervan uit worden gegaan dat ook de Hoge Raad daar zo over denkt. Te meer reden daartoe is dat de Afdeling eerder in de uitspraak van 2 februari 2011 heeft overwogen dat NEN-normen geen algemeen verbindende voorschriften zijn maar dat door de verwijzing ernaar in het Bouwbesluit deze normen desondanks naar buiten werkende, de burgers bindende regels zijn. Als de Hoge Raad zich niet in dit standpunt van de Afdeling, en het hof kan vinden, dan had deze dat in dit arrest kenbaar kunnen en moeten maken. Hoewel (de aanloop naar) dit arrest van de Hoge Raad de nodige aandacht heeft gekregen, is eigenlijk de uitspraak van 2 februari 2011 belangrijker voor de rechtspraktijk (voor zover het de verbindendheid van NEN-normen betreft waarnaar in het Bouwbesluit en de Regeling Bouwbesluit wordt verwezen). Het is immers de Afdeling die als hoogste bestuursrechter een oordeel moet vellen of een bouwvergunning (thans omgevingsvergunning) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Regeling Bouwbesluit. Zoals hieronder wordt uiteengezet, zijn ook de onderhavige uitspraken van het college belangrijk aangezien het hier nu eens niet gaat om NEN-normen waarnaar wordt verwezen in de bouwregelgeving.

3. Wat deze uitspraak anders maakt dan de uitspraken van 16 november 2010, 2 februari 2011 en 22 juni 2012 is dat het dit keer niet gaat om NEN-normen waarnaar wordt verwezen in het Bouwbesluit 2003 maar om de Uitvoeringsregeling energie-aftrek 2001. Dat maakt verschil. De Afdeling wijst in de uitspraak van 2 februari 2011 op art. 1.5 Bouwbesluit 2003. Als gevolg van de gelijkwaardigheidsbepaling in art. 1.5 Bouwbesluit 2003 kan een burger echter ook op andere wijzen (dan door te voldoen aan de verwezen norm) aantonen dat hij aan de (prestatie-)eisen voor een bouwwerk heeft voldaan. Art. 1.5 Bouwbesluit 2003 houdt in dat aan een in de hoofdstukken 2-6 daarvan gesteld voorschrift niet behoeft te worden voldaan voor zover het bouwwerk ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift. Zie ook de punten 4 en 5 van mijn noot bij ABRvS 4 april 2012, AB 2012/154. In punt 4.10 van de conclusie (LJN BW0393) in de Knooble-zaak heeft A-G Langemeijer opgemerkt dat veelal in NEN-normen een methode vastgelegd wordt waarmee kan worden bepaald of aan de in het Bouwbesluit c.q. de Regeling Bouwbesluit neergelegde prestatie-eisen is voldaan. De verwezen normen hebben dan de betekenis van een wettelijk vermoeden: wie aan de verwezen normalisatienorm voldoet, wordt geacht aan de wettelijke prestatie-eisen te hebben voldaan. Met andere woorden, een aanvrager van een bouwvergunning (omgevingsvergunning) hoeft gelet op de gelijkwaardigheidsbepaling in het Bouwbesluit geen NEN-normen toe te passen om aan te tonen dat het bouwwerk aan de eisen voldoet. Je zou wel daartegenover kunnen opmerken dat het nogal lastig is om een gelijkwaardig resultaat te behalen en dat aan te tonen als je niet weet welke eisen de NEN-normen stellen. Bij de Uitvoeringsregeling energie-aftrek 2001 in deze uitspraak is dat uitdrukkelijk anders. Voor zover appellante betoogt dat ook op andere wijze dan conform NEN-EN 14511 de prestatie-eis van een warmtepomp berekend kan worden, is het college van oordeel dat de berekeningswijze conform NEN-EN 14511 dwingend en bij uitsluiting in bijlage I bij de Uitvoeringsregeling is voorgeschreven en dat toepassing van andere berekeningswijzen bovendien tot rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid aanleiding zou kunnen geven (r.o. 5.2.3). De verzoeker om afgifte van een verklaring energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring) heeft geen keuze. Deze kan enkel en alleen door toepassing van NEN-EN 14511 aantonen dat zijn warmtepomp aan de vereiste prestatie-eisen voldoet en de energie-investering aftrekken van de winst.

Over de auteur:

Mr. dr. ing. Peter de Haan is een gepromoveerd advocaat en gespecialiseerd in (publiek) bouwrecht, omgevingsrecht, vergunningverlening en handhaving. Peter is de eigenaar en oprichter van PDH Advocatuur.