Annotatie van advocaat mr. dr. ing. Peter de Haan en mr. Q.W.J. de Ruijter in het tijdschrift Bouwrecht bij ABRvS 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1739, inzake de huisvesting van arbeidsmigranten bij een woonbestemming.

Diverse woonvormen toegestaan bij uitblijven koppeling bestemming aan definitie wonen.

mr. dr. ing. P.M.J. de Haan en mr. Q.W.J. de Ruijter

De Afdeling stelt vast dat de betekenis van het begrip “wonen” in het bestemmingsplan niet nader is gedefinieerd en dat in de planregel die de desbetreffende bestemmingsregeling bevat, geen relatie is gelegd tussen artikel 17.1 en de in artikel 1.62 van de planregels opgenomen omschrijving van het begrip “woning”. Dit betekent dat de omschrijving van het begrip “woning” niet van betekenis is voor de uitleg van het begrip “wonen” in artikel 17.1 van de planregels. Daarom dient aansluiting te worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1882, dienen in het algemeen spraakgebruik onder “wonen” diverse uiteenlopende vormen van huisvesting te worden begrepen. Daaronder valt ook de huisvesting van buitenlandse werknemers die niet tot het huishouden van de verhuurder behoren. Gelet op het voorgaande is het gebruik van de woning ten behoeve van de huisvesting van zes arbeidsmigranten niet in strijd met het bestemmingsplan.

Lees verder

1. Bij de huisvesting van arbeidsmigranten doen zich verschillende vragen voor met een ruimtelijk grondslag. Denk aan de verblijfsduur voor de vraag of sprake is van logies of wonen, het aantal te huisvesten personen en de vraag of er sprake is van één huishouden. Zoals algemeen bekend mag worden verondersteld wordt de huisvesting van arbeidsmigranten doorgaans niet met één huishouden gelijkgesteld. Dit vanwege de wisselingen die vaak plaatsvinden in de samenstelling van de groep bewoners en de beperkte mate van onderling verbondenheid.

2. Zo bepaalde de Afdeling in ABRvS 2 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA4193, Gst. 2007/84, m.nt. A.G.A. Nijmeijer, r.o. 2.3.1, dat bewoning door seizoenarbeiders van een pand niet de huisvesting van één huishouden betreft en niet daarmee op één lijn is te stellen. Er is immers geen sprake van continuïteit in de samenstelling nu de seizoenarbeiders slechts ongeveer drie maanden in de panden zijn gehuisvest en evenmin is sprake van onderlinge verbondenheid. Dat seizoenarbeiders hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen zijn onvoldoende om te spreken van één huishouden.

3. De planwetgever heeft bij het onderhavige bestemmingsplan beoogd dat wonen alleen is toegestaan door één huishouden. Zes arbeidsmigranten vormen geen huishouden. Nu er echter geen koppeling is tussen de bestemming wonen en de definitie van een woning (waarin wordt verwezen naar één huishouden) geldt niet dat alleen bewoning door één huishouden is toegestaan. Als wonen niet is gedefinieerd (ABRvS 21 november 2012, ECLINL:RVS:2012:BY3690) of de koppeling tussen de definitie en de bestemming ontbreekt (ABRvS 10 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7013, ABRvS 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3046, en ABRvS 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:192, BR 2019/20, m.nt. M.J.E. Boudesteijn, TBR 2019/57 m.nt. W.J.W. van Eijk) dan zijn diverse woonvormen toegestaan. Daaronder valt ook kamerverhuur en huisvesting voor arbeidsmigranten.

4. In de onderhavige uitspraak gaat de Afdeling in het geheel niet in op de vraag of het beoogde gebruik voor de arbeidsmigranten wel moet worden aangemerkt als wonen en niet als logies. In zekere zin is dat begrijpelijk, nu de Afdeling het huisvesten van arbeidsmigranten al snel aanmerkt als wonen. Zo kan verblijf langer dan drie maanden al worden aangemerkt als wonen, zie ABRvS 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2761, TBR 2019/128 m.nt. P.M.J. de Haan, r.o. 5.3. Gemiddeld genomen is na 6 maanden sprake van wonen. De Afdeling kijkt echter niet alleen naar de verblijfsduur, maar ook in hoeverre de arbeidsmigrant zijn eigen voorzieningen heeft. Als de arbeidsmigranten een eigen badkamer en keuken heeft en niet wordt gezorgd voor schone was of eten en drinken, dan is snel sprake van wonen. Zie daartoe P.M.J. de Haan, ‘De huisvesting van arbeidsmigranten blijft problematisch’, BR 2019/59, p. 438 – 440.

5. De omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 9, bijlage II Bor voor gebruik binnen de bebouwde kom in afwijking van het bestemmingsplan. Buiten de bebouwde kom uitsluitend voor ‘een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen’. Een tijdelijke omgevingsvergunning voor tien jaar kan echter worden verleend met toepassing van onderdeel 11 van artikel 4 bijlage II Bor. Deze periode van tien jaar vangt aan met de eerste verlening van een tijdelijke vergunning en niet eerder wanneer het strijdige gebruik al langer illegaal bestaat, zie ABRvS 16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2212, BR 2017/97, mnt. J. Mohuddy, AB 2017/393, m.nt. T.E.P.A. Lam, TBR 2017/159, m.nt. A.G.A. Nijmeijer, r.o. 2.2.

6. Het college van burgemeester en wethouders is naar aanleiding van een vergunningaanvraag verplicht te beoordelen of er überhaupt een vergunningplicht geldt. Zie ABRvS 18 augustus 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AQ7004, r.o. 2.8, ABRvS 14 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD1483, r.o. 2.4, ABRvS 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8805, r.o. 2.3, en P.M.J. de Haan, ‘Conformiteitsverklaring omgevingsplan’, BR 2020/45, p. 286. Nu de rechtbank dat in navolging van het college niet heeft gedaan, heeft de Afdeling dat in deze zaak alsnog gedaan.

7. Naar aanleiding van deze uitspraak is de vraag hoe dan wel in het bestemmingsplan kan worden vastgelegd dat wonen alleen in de vorm van één huishouden is toegestaan. De Afdeling beantwoordt die vraag in rechtsoverweging 6. De betekenis van het begrip ‘wonen’ uit de doeleindenomschrijving dient nader te worden gedefinieerd dan wel dient in doeleindenomschrijving een koppeling te worden gelegd tussen wonen en de definitie van een woning.

Over de auteurs:

Mr. dr. ing. Peter de Haan is een gepromoveerd advocaat en gespecialiseerd in (publiek) bouwrecht, omgevingsrecht, vergunningverlening en handhaving. Peter is de eigenaar en oprichter van PDH Advocatuur. Mr. Krijn de Ruijter is eigenaar van adviesbureau AROM (Advies Ruimtelijke Ordening & Milieu).