Annotatie van advocaat mr. dr. ing. Peter de Haan in het tijdschrift Bouwrecht (BR 2012/7) bij ABRvS 28 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2813, waaruit volgt dat de noodzaak van een baggerspeciedepot in een bestemmingsplan moet worden aangetoond.

De betwisting van de noodzaak van het baggerspeciedepot slaagt.

mr. dr. ing. P.M.J. de Haan

Hoewel de raad een groot gewicht mocht toekennen aan het planologisch mogelijk maken van een (nood)waterberging is onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen daarvan voor een agrariër nu voor hem geen rendabele bedrijfsvoering voor de resterende bedrijfsgronden, die buiten het plangebied liggen, mogelijk is. Het niet reguleren van de hoogte van de kaden en de bergingscapaciteit in een bestemmingsplan acht de Afdeling in strijd met de rechtszekerheid en in zoverre ook in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Onvoldoende is onderzocht of de baggerspecie op toekomstige eilanden in het recreatiegebied kan worden afgezet hetgeen het baggerspeciedepot overbodig zou maken. De betwisting van de noodzaak van het baggerspeciedepot slaagt.

Lees verder

1. Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld om de herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder mogelijk te maken. Het is de bedoeling dat waterberging wordt gerealiseerd, die nodig is om te voorzien in een tijdelijke behoefte aan waterbergende capaciteit in noodsituaties, de zogeheten piekbelasting. Het zou noodzakelijk zijn om bij hoge waterstanden in de boezem bij Stompwijk het overschot aan boezemwater tijdelijk te kunnen bergen. De raad heeft aangegeven dat de functie van de piekberging het noodzakelijk maakt dat parallel aan de bestaande lintbebouwing een nieuw dijklichaam wordt opgericht. De Afdeling heeft overwogen dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van het wegvallen van de gepachte gronden in het plangebied voor de bedrijfsvoering van een agrariër. Daarnaast is de noodzaak van een baggerspeciedepot niet komen vast te staan. Daarenboven zijn ten onrechte de hoogte van de kaden en de capaciteit van zowel de bovengenoemde waterberging als het speciedepot onbegrensd, aldus de Afdeling.

2. Een agrariër heeft in beroep tegen het onderhavige bestemmingsplan aangevoerd dat dit plan zal leiden tot een belemmering in zijn bedrijfsvoering omdat de door hem in het plangebied gepachte gronden niet meer voor zijn agrarische bedrijfsvoering kunnen worden gebruikt. Hij bezit een perceel buiten het plangebied in de buurgemeente Leidschendam-Voorburg. Daarnaast is hij pachter van landbouwgronden achter zijn boerderij welke in het onderhavige plangebied liggen. De Afdeling overweegt dat de raad een groot gewicht heeft kunnen toekennen aan de gekozen functies voor die gronden in het onderhavige bestemmingsplan. Een goede ruimtelijke ordening brengt echter ook met zich dat bij het toekennen van een bestemming de belangen van zijn bedrijf dienen te worden betrokken, aldus de Afdeling. Reeds in ABRvS 4 april 2007, nr. 200506283/1, heeft de Afdeling overwogen dat nauwkeurig op perceelsniveau gekeken moet worden welke gronden wel en welke niet tot de waterberging moeten behoren. De bedrijfsgebouwen van appellant zijn gesitueerd op gronden die liggen binnen het bestemmingsplan ‘Voorweg’ en die gronden zijn ingevolge dat plan positief bestemd. De raad heeft tijdens de zitting erkend dat indien de gepachte gronden in het plangebied niet meer voor bedrijfsmatige activiteiten kunnen worden gebruikt, het bedrijf niet meer levensvatbaar is. Er is echter geen titel voor onteigening voor de gronden die onder het bestemmingsplan ‘Voorweg’ vallen aangezien die gronden in dat plan positief zijn bestemd. Daarenboven is het vinden van een alternatieve locatie om gronden in de omgeving te pachten lastig. De Afdeling overweegt dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met het anders bestemmen van dit deel van het bedrijf. In de belangenafweging is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van appellant. In het kader van het bestemmingsplan ‘Nieuwe Driemanspolder’ voor diezelfde polder ging een vergelijkbaar beroep niet op aangezien die appellant zelf ter zitting had aangegeven dat ook zonder een strook grond een rendabele bedrijfsvoering mogelijk is en bovendien een schadeloosstelling wordt toegekend (ABRvS 15 juni 2011, nr. 200905295/1/R1).

3. Indien in een beroep tegen een bestemmingsplan de noodzaak van een waterberging wordt aangevochten, wordt deze noodzaak vaak aangenomen door de Afdeling. Het zou wat zijn indien de Afdeling die noodzaak niet aannemelijk vindt en het bestemmingsplan onderuitgaat, en vervolgens kort daarop het (achter)land onder water staat. In ABRvS 31 december 2008, AB 2009/41, m.nt. A. van Hall, hebben appellanten in het kader van een vrijstellingsprocedure ten behoeve van het inrichten en gebruiken van een polder als noodbergingsgebied aangevoerd dat daartoe geen noodzaak bestaat (zie ook ABRvS 31 december 2008, nr. 200801564/1). Zij hebben aangevoerd dat in de aan de besluiten ten grondslag gelegde rapporten, grote fouten staan. Zelf hebben zij een tegenrapport ingediend waaruit zou volgen dat geen noodzaak bestaat voor zo veel extra bergingscapaciteit. Daarenboven hebben zij aangevoerd dat de StAB een opdracht moet worden gegeven het nut en de noodzaak te onderzoeken gelet op het hoge technische gehalte van de rapporten. De Afdeling overweegt dat alternatieven eerst aan de orde komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen de aanwijzing en inrichting van de polder als noodbergingsgebied (vergelijkbaar ABRvS 12 oktober 2005, nr. 200410437/1). Gestreefd is om op korte termijn een verhoogd veiligheidsniveau te bereiken en daarvoor is de versnelde aanwijzing en inrichting van de polder als noodbergingsgebied noodzakelijk. De aanwijzing van de StAB is onnodig, aldus de Afdeling. In het beroep tegen het bestemmingsplan waarin de vrijstellingen voor de noodberging als bedoeld in de uitspraken van 31 december 2008 zijn opgenomen, heeft de Afdeling herhaald dat het belang van de realisatie van een noodwaterberging zwaarder mag wegen dan de belangen van de agrariërs bij hun bedrijfsvoering (ABRvS 9 juni 2010, nr. 200900996/1/R1). Ook in ABRvS 16 juni 2010, M en R 2010/92, m.nt. A.G.A. Nijmeijer bood het indienen van een tegenrapport om het ontbreken van de noodzaak van een waterberging aan te tonen geen soelaas. Indien geen tegenrapport wordt ingediend, kan de Afdeling dat aan een appellant verwijten ondanks de kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde hydrologische rapporten (bijv. ABRvS 16 november 2011, nr. 201000602/1/R1 en 201001424/1/R1). Het betoog in de onderhavige zaak dat het baggerspeciedepot niet noodzakelijk is, slaagt. Appellanten hebben daartoe aangevoerd dat de baggerspecie op de toekomstige eilanden in het recreatiegebied kan worden afgezet. De Afdeling overweegt dat onvoldoende is onderzocht of dit mogelijk is hetgeen het baggerspeciedepot overbodig zou maken. In dat oordeel heeft de Afdeling ook o.a. betrokken dat het depot de inrichting van de polder zal domineren en het gegeven dat het depot is geprojecteerd in een gebied dat bedoeld was als compensatiegebied maar door de aanleg van het depot als zodanig niet kan functioneren (r.o. 2.7.4.). Mogelijk is de Afdeling bij dit baggerspeciedepot kritischer omdat het veiligheidsaspect minder een rol speelt.

4. In de rechtsoverwegingen 2.5.5 en 2.7.5 van de onderhavige uitspraak ligt een redenering besloten die vragen oproept. De Afdeling overweegt dat ten onrechte in de planregels de maximale hoogte van de kaden en de maximale capaciteit voor de waterberging en baggerspeciedepot niet zijn vastgelegd. Voor zover het de capaciteit betreft, is dat correct. Naar mijn mening is de hoogte van de kaden echter wel geregeld in de planregels. Voor de verschillende bestemmingen is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken, geen gebouw zijnde. Zowel bij de bestemming ‘Waterstaat — Waterberging’ als de bestemming ‘Waterstaat — Waterkering’ is aangegeven dat op de gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd met een maximale hoogte van 5 meter. De Afdeling heeft zelf overwogen dat een kade aangemerkt kan worden als een bouwwerk (r.o. 2.5.3). Dit betekent mijns inziens dat de kaden maximaal 5 meter hoog mogen worden. Ook wordt niet alleen in het geotechnisch rapport (dat als bijlage 19 bij de plantoelichting is gevoegd,) ingegaan op de hoogte van de kaden zoals de Afdeling overweegt. In het MER herinrichting Nieuwe Driemanspolder is de nodige aandacht besteed aan de capaciteit en de hoogte van de kaden voor de waterberging. Zo is er zelfs een achtergronddocument: geotechnisch onderzoek kaden bij het MER gevoegd, waarin ook kruinhoogteberekeningen zijn opgenomen. Op pagina 62 van de plantoelichting wordt aangegeven welke omvang en capaciteit het baggerspeciedepot zal hebben en dat tussen het depot en de woonbebouwing een afstand zal worden aangehouden van ten minste 50 meter. Dat is echter ten onrechte niet vastgelegd in de planregels dan wel de plankaart. Een interessant punt is of de kaden hoger mogen worden aangelegd dan de maximaal toegestane hoogte van 5 meter in verband met de aanzienlijke zettingen die tijdens de uitvoeringsfase en vervolgperiode optreden. Zo wordt in het door de Afdeling aangehaalde geotechnisch rapport opgemerkt dat de totale zetting varieert van 1.35 m tot 1,7 m (zie p. 9 daarvan). Deze zetting is mede het gevolg van de samenstelling van een kade, zand aan de binnenzijde en een kleilaag aan de buitenzijde. Ik vind het verdedigbaar dat in ieder geval een overhoogte aangebracht mag worden op de kade zodat na de zetting in de uitvoeringsfase de kade maximaal 5 meter hoog is. Het moge duidelijk zijn dat de hoogte van kaden ruimtelijk relevant is, mede vanwege de ruimtelijke uitstraling. Ook de bergingscapaciteit heeft ruimtelijke invloeden, o.a. vanwege mogelijke wateroverlast en de veiligheid van het (achter)land. De Afdeling overweegt in de onderhavige uitspraak dat ook de maximale bergingscapaciteit in het bestemmingsplan vastgelegd moet worden. Dit ondanks dat het waterschap (Hoogheemraadschap van Rijnland) over het waterpeil gaat en daartoe peilbesluiten neemt. Een waterpeil behoort niet in een bestemmingsplan geregeld te worden. De waterberging(scapaciteit) kan het waterpeil beïnvloeden. In zoverre vraag ik mij af of het niet beter was geweest dat in het bestemmingsplan slechts de locatie en de maximale hoogte van de kaden worden vastgesteld. Samen met de terreinhoogte van het binnen de kaden gelegen gebied ligt daarmee ook de capaciteit grotendeels vast.

Over de auteur:

Mr. dr. ing. Peter de Haan is een gepromoveerd advocaat en gespecialiseerd in (publiek) bouwrecht, omgevingsrecht, vergunningverlening en handhaving. Peter is de eigenaar en oprichter van PDH Advocatuur.